|
||||||||
|
Het trio dat onder de naam Maestrale het circuit afschuimt, is eigenlijk een van de geesteskinderen van Filippo Gambetta, de zoon van de legendarische Beppe, eigenaar van een half dozijn soloplaten en betrokken bij tientallen platen van mensen die zijn accordeonklanken willen gebruiken of die van zijn Braziliaanse bandolim. Dat laatste instrument ziet er peervormig uit -of druppelvormig, zo u wil- en klinkt alsof het gemaakt is voor de fado of voor de choro. Met zijn acht dubbele snaren is het eigenlijk de grote zus van onze mandoline en binnen het Maestrale Trio wordt het gebruikt als tegenhanger van de viool van Sergio Caputo of de toetsen van Fabio Vernizzi. Dat trio bestaat nu een jaar of vijf en komt hier met zijn tweede plaat, de opvolger van het titelloze debuut, waarover we in deze kolommen een jaar geleden redelijk tot zeer enthousiast schreven. Gambetta componeerde, met uitzondering van “Tris”, een hoogst knap pianowalsje, dat van de hand van Vernizzi is, alles op deze plaat zelf en dat is er aan te horen: de man heeft in de loop van de voorbije decennia een grote reputatie opgebouwd als vernieuwer binnen de folk: hij mengt, zoals steeds vaker gebeurt, zonder al te veel omwegen flinke scheuten jazz en hele happen klassieke of kamermuziek door zijn folk en dat levert haast altijd verrassende, maar fraaie muziek op. Je merkt aan alles bij hem dat hij een folkie is, maar dan eentje met heel grote interesse voor andere muzieksoorten. Dat uit zich door het gebruik van originele maatsoorten, bijzonder mooie harmonieën en een heel apart gevoel voor melodie en klankkleur. In aanleg is deze plaat op het eerste gezicht eerder traditioneel: je leest bij de songtitels de genres af, en die komen bekend voor: wals, bourrée, polska, samba of iets minder bekend, met Hanter dro en Kost Ar C’Hoat-uit Bretagne, bal Limousin en Marâichine, uit de Vendée en Circo Circasso uit Sicilië. Op zoek gaan naar YouTube-filmpjes, waarin die dansen uitgebeeld worden was, tijdens de eerste beluisteringen van deze plaat een uiterst aangenaam en leerzaam tijdverdrijf en het maakte al snel duidelijk dat je met deze plaat gebeiteld zit inzake variatie. Waar je bij sommige folkplaten wel eens tegen een zekere monotonie aanloopt, blijft die hier heel ver weg en is het heerlijk luisteren naar heel kundig gespeelde nummers als opener “Immanence” het -ik weet niet waarom, maar het is zo- grappige “Nejr”, naar de onweerstaanbare titeltrack of de erg verrassende afsluiter “O Samba Imanente”. Wat ik drie jaar geleden over het debuut schreef, blijft vandaag overeind: een fijne, speelse plaat, waar iemand als ik oprecht blij kan van worden. (Dani Heyvaert)
|